Hendrik Adriaan Carel Willem Koldewijn (Hans) (1887-1908)  

zoon van Hendrikus Koldewijn en Adriana Carolina Willemina Höfelt

Vermeldingen

  • is geboren op 2 september 1887 te Utrecht (stad) (Ut).
  • is verdronken op 22 februari 1908.

Beschrijving

De literaire nalatenschap van Hans Koldewijn bestaat uit vijf verzen en een sprookje, die eerst na zijn dood gepubliceerd werden in het literaire tijdschrift 'De Nieuwe Gids' (1908, blz 1265-1274), ingeleid met een In Memoriam door Willem Kloos. Een van die verzen is later nog afgedrukt in Nieuwste Nederlandsche Lyriek. Bloemlezing. Verzameld door Laurens van der Waals, H.D. Tjeenk Willink & Zn, Haarlem, 1910.

Hendrik Adriaan Carel Willem Koldewijn, roepnaam Hans, werd net als zijn tweelingzus Bertha geboren op 2 september 1887 te Utrecht, als zoon van wiskundeleraar Hendrikus Koldewijn (1850-Hilversum, 1911) en Adriana Carolina Willemina Höfelt (1852-1948).
Naast zijn tweelingzus Bertha had Hans nog een oudere broer, Albertus Johannes, en een oudere zus, Henriëtte Constance. Zus Henriëtte was gehuwd met de literator Laurens van der Waals (1885-1968), samensteller van de bloemlezing uit 1910 en vermoedelijk de man die Hans Koldewijns schaarse nagelaten werken aan Willem Kloos heeft laten lezen.

Hans Koldewijn verhuisde op 13 juni 1907 vanuit Utrecht naar Tiel. Hij woonde daar in huis bij een Z.C. de Boer, rector van het Tielse Stedelijk Gymnasium. Uit een in het register van Tiel gestelde potloodaantekening blijkt dat hij "op 22 februari 1908 vermoedelijk op de Waal verdronken is". Een aantal maanden later, op 22 september 1908 werd zijn naam ambtshalve afgevoerd van het register van Tiel.

Willem Kloos (De Nieuwe Gids, 1908, blz 1263-1264): "Hadden drukke bezigheden 't mij niet belet, dan zou ik al lang gedaan hebben, wat 'k nu doe bij deze, nl. een woord van waardeerende herinnering wijden aan een twintigjarige dichter, die in Februari l.l. bij stormachtig weder op de rivier de Waal zeilend, verdronken is.
Dit wezenlijk-treurig ongeval, waardoor met één golfslag een jong menscheleven en een mooie hoop voor de toekomst moest verdwijnen, doet in de verte eenigszins denken aan het lot van Shelley, die eveneens, ondanks waarschuwingen, het water opgevaren, het slachtoffer werd van zijn levensdurf of stervensmoed.
(...) De onbewuste wil om te blijven leven was niet sterk genoeg bij hem. Hij was een treurgeest, een melancholicus, en voor hemzelf was het dan ook minder een verlies, dat hij stierf, dan wel voor de wereld, die daardoor zijn latere en hoogstwaarschijnlijk rijpere kunst is kwijtgegaan."
 

Creative Commons-Licentie
2016, J.W. Koolwaaij